Zaterdag 24 december 1993, Noorwegen
Nederlandse Noordkaap Expeditie 1993
Hrrrrrrr hrrrrrrrrrr hhhrrrrrrrrrrrr hhrrrrrrr grrrrgrrrr hrrrr… Mijn banden rollen knarsend over de sneeuw. Trekken slingerende sporen door het wit. Twee ononderbroken rijen van miniscule blokjes. Stevig aangedrukte sneeuw, met hier en daar een ijzige richel waarop m’n wielen wegglijden.
Sneeuw dwarrelt door de lucht. Prikt in m’n ogen. Sneeuwvlokken raken me aan, smelten soms, hechten zich vast aan kleding, fiets en materiaal. Haast onmerkbaar word ik erdoor bedekt. Een gestage invasie van de natuur. Ik klop de sneeuw van mn jas. Ze geven niet op. Steeds grotere vlokken dalen neer uit een gespikkelde lucht. Vechten om de beste positie om aan te vallen. Maar een plotselinge windvlaag verrast ze en blaast ze weg. Wind die me op zijn beurt tot op het bot verkleumt. Akelige stekende wind. Sssssshhhhhhhoouuuuuuwwww, zucht de wind.
Sinds ik in Noorwegen ben aangekomen, is er iets vreemds gebeurd met het landschap. Ongemerkt zijn de vertrouwde kleuren om me heen verdwenen. Bomen zijn niet meer groen, maar van een donker Van Dijck-achtig roodbruin purper, tegen zwart aan. Net als het gras en de planten die eronder groeien. Gras is toch groen? Waar is het groen? Is groen nog wel groen? En dan het water! Het water dat tussen de loodgrijze rotsen naast de weg stroomt is niet gewoon helder en vloeibaar. Het straalt kou uit, ijzige kou. Eenzame verbitterde kou. Ook lijkt het dikker dan normaal. Haast stroperig. Traag water, eindeloos traag kabbelend water.
Vanaf mijn fiets heb ik er een schitterend uitzicht op. Ik zit eerste rang en kijk mijn ogen uit. Dit is de werkelijkheid die ik zocht. Zonder de laag die wij mensen eroverheen gelegd hebben. Zonder de kunstmatige toevoegingen die het mij aangenaam maken en die mijn vermogen tot waarnemen vertroebelen. Pure werkelijkheid. Angstaanjagende werkelijkheid. En tegelijk onweerstaanbaar aantrekkelijk. Mijn zoektocht naar de heilige graal. De weerspiegeling van mijn geest in de illusie van de werkelijkheid.
De sneeuw hypnotiseert me. Absurde gedachten stromen door me heen. Ik fiets zonder me te verplaatsen. Bochten bewegen de wereld rondom mij. Mijn wielen trekken de aarde onder me door. Als een vlinder een orkaan kan doen ontstaan, wat kan ik dan als ik me erop toeleg? Met moeite maak ik een storm in een glas water, dat echter meteen bevriest. Geen geweldig succes, maar een aardig begin.
Ik loop door de berm en zie een eenzame fietser naast me. De fietser kijkt me aan en zwaait. Het beeld schudt door elkaar, draaikolkt rond mijn hoofd, trekt me mee naar een duistere diepte. Ik schrik wakker en staar naar een licht wapperend tentdoek. Pas minuten later besef ik waar ik ben. En pas uren later zit ik weer op de fiets. Er loopt iemand in de berm. Ik zwaai.
© Boris Krielen