Reisverslagen van de beklimming van Mount Elbrus (5.642 meter) in de Caucasus, Rusland, juli 2000
Het gebrul van de wind werd langzamerhand overstemd door het klapperen van het tentdoek. Slapen was vanwege het aanhoudende onweer sowieso al onmogelijk. De wind zwakte af, maar dit bleek slechts een spreekwoordelijke periode van stilte voor de storm te zijn. In de verte klonk het geluid van een aanstormende kudde bizons; een diepe brom vermengd met een angstaanjagend geloei.
We realiseerden ons onmiddellijk wat dit betekende, een storm op orkaankracht die ons kamp zou doen schudden op zijn grondvesten. Toen de storm ons bereikt had en de slagregens de tent geselden, werd spreken onmogelijk. Ondanks het feit dat we schouder aan schouder in onze slaapzakken lagen moesten we schreeuwen om onszelf duidelijk te maken. De twijfel sloeg toe: zou de tent het houden, zouden de haringen niet uit de sneeuw getrokken worden? “Vlug, pak de spullen uit de voortent en kleed je aan, de tent kan het ieder moment begeven!”, riep Boris. Als een speer propten we al het losliggende materiaal in onze rugzakken en wachtten we af wat de storm ons brengen zou. Zou deze storm al tijdens de eerste nacht het einde van de expeditie betekenen?
Gelukkig doorstond de tent deze eerste test. Later hoorden we dat niet iedereen die nacht zijn dak boven het hoofd behouden had. In dorpje Ternauz op 30 km afstand van ons kamp maakte een modderlawine, veroorzaakt door extreme regenval, enkele flats met grond gelijk.
Gisternacht sliepen we nog rustig en comfortabel in een hut in Azau (2.300 meter) aan de voet van de Elbrus. Vanmorgen waren we, na enkele acclimatisatiedagen, in alle vroegte vertrokken naar ons huidige kamp.
Na 50 hoogtemeters te hebben afgelegd vanuit Azau overheerste maar een gedachte: “Hoe halen we met al onze bepakking (meer dan 35 kilo per persoon) ons doel voor vandaag, 3.500 meter?” Alhoewel de zon nog achter de horizon verscholen was waren we al nat van het zweet.
Ook hadden we al pijnlijke schouders en waren we aardig kortademig. Gelukkig was alle training niet voor niets geweest en konden we een behoorlijk tempo volhouden en hadden we rond twee uur in de middag ons doel bereikt.
De volgende dag werd met frisse benen koers gezet naar ons basiskamp (4.200 meter) waar we de komende 7 dagen zouden doorbrengen.
Helaas voor ons bleven de benen niet fris. Op 3.800 meter bereikten we de gletsjer en moesten door 15 centimeter zompige sneeuw omhoog ploegen. Het sporen werd niet automatisch meer gewisseld, maar zacht aandringen was nodig om de volgende de taak over te laten nemen. Na de laatste 50 (steile) meters bereikten we de resten van de Priut 11 hut. Naast deze ruine werd de Dieselhut gebouwd. Vermoeid bereikten we deze hut waar we een plaats zochten om weer op krachten te komen. Tot onze verrassing mochten we bij de werklieden aan tafel aanschuiven en kregen een mok warme thee. Onze tafelgenoten aten ondertussen hun macaroni met hele tenen knoflook. Dat zij hier vaker aten merkten we doordat onze mouwen bleven plakken in het vet aan de tafel…
Opgewarmd en wel vertrokken we voor onze laatste hoogtemeters tot het beoogde basiskamp. Inmiddels was het einde van de middag daar en moesten we het basiskamp nog inrichten. Er werd heel veel sneeuw verzet voordat we een horizontale vloer hadden voor de tent. Na onze nachtelijke ervaringen waren we ook niet snel tevreden met de hoogte van de sneeuwwal rondom de tent. Dit tot irritatie van een hongerige Ramon die alleen maar aan eten kon denken. Toen Peter-Arjen en Boris tevreden waren met de sneeuwwal en ook Ramon’s maag met een maaltijd, konden de slaapzakken worden opgezocht.
Maar ook deze nachtrust bleef niet ongestoord. Midden in de nacht werden we wakker met het tentdoek op ons gezicht gedrukt. Paniek! We zijn getroffen door een lawine! Op hetzelfde moment beseften we dat dit niet kon, want we konden het tentdoek zonder problemen weer van ons afduwen waarna de tent weer opveerde. Wat was dan de oorzaak van deze nachtelijke onrust? Te weinig wind en te veel sneeuw. De sneeuw bleef hierdoor bovenop de tent liggen en die was onder het gewicht ingezakt.
De geplande rustdag was na de geleverde inspanningen en de gestoorde nachtrusten wel verdiend. Tot erg veel meer dan wat rondhangen en slapen waren we toch al niet in staat. Zelfs van een vroeg vertrek voor een acclimatisatietocht kwam niks terecht de volgende dag. We hadden ongeveer twee uur nodig voor het ontbijt en om de benodigde spullen te pakken. Eenmaal onderweg leek alles mee te zitten, schitterend weer, sterke benen, overweldigend uitzicht, het kon niet op.
Op 4.700 meter ter hoogte van de Pastukov-rotsen stopten we voor een korte pauze tussen de rotsblokken. Op ongeveer 5 meter afstand kwam de rots, waar we al verwonderd naar hadden gekeken vanwege zijn merkwaardige stapeling, in beweging. Verschrikt sprongen we op. Het rotsblok kwam echter na enkele centimeters weer tot stilstand.
We besloten de spullen op te pakken en door te gaan. Al spoedig bereikten we de 5.000 meter grens, wat voor Ramon een hoogterecord was en voor Peter-Arjen een evenaring. Althans volgens Ramons hoogtemeter, die van Boris sprak dit tegen. Deze gaf aan dat we nog zo’n 80 meter hadden te gaan. Dus klommen we voor alle zekerheid nog even door, het ging toch lekker. Vooral Boris stak in een supervorm.
Toen we ook zijn hoogtemeter ruim 5.000 meter aangaf lasten we een fotostop in. Wat nu, doorgaan of terug naar het basiskamp? Voor pleitte onze fysieke conditie en het goede weer, tegen waren het late tijdstip en de onvoldoende acclimatisatie. Met meerderheid van stemmen werd besloten om af te dalen. Teleurgesteld bereikten we het basiskamp, met in ons achterhoofd de gedachte dat we de top toch hadden kunnen halen. De warme maaltijd bood ook al geen troost. In plaats van macaroni kregen we door Ramon macaroni-soep voorgeschoteld. Hij probeerde er een draai aan te geven door te verklaren dat dit speciaal was om de vochtbalans te herstellen.
De rustdag benutten we door uit te slapen, boekje lezen, rotsje klimmen, beetje zonnen en sneeuwscheppen (wallen rond tent ophogen en latrine uitdiepen). De zon had zoveel kracht dat rondom ons kamp verschillende smeltwater rivieren ontstonden. Aan het einde van de dag bleken zelfs onze waterloopkundige werken niet voldoende en dreigde het water onder onze tent door te stromen. Er waren 2 opties: de tent verplaatsen of verkassen naar de “hut”. Of de hut nog in aanbouw was of dat hij werd afgebroken was ons niet duidelijk, vertrouwen deden we de constructie in ieder geval niet. De hut rustte aan één kant op de rotsen terwijl de andere zijde op palen stond. In het midden waren verdacht weinig steunpunten zodat de hut daar aardig doorboog. Onze actie om met een paal een extra steunpunt te maken bleek geen succes. Door het slaan van de stutpaal kwam de hut iets omhoog, zodat twee andere palen eronderuit vielen. De palen stonden niet eens vast! Ramon, het zwaargewicht onder ons, weigerde na deze gebeurtenis de kant van de hut te betreden die op palen stond en zocht een slaapplaats aan de andere zijde van de hut.
Het wantrouwen in de constructie was één reden om niet in slaap te vallen. Een andere reden was dat we niet wisten of we wel in de hut mochten slapen. Naast de ingang hadden we een bijl zien liggen waarover we grappen maakten; wie weet zou de eigenaar ons ’s nachts met deze bijl uit zijn hut verjagen. In het donker leken deze grapjes waarheid te worden. Midden in de nacht hoorden we voetstappen om de hut. Dit geluid leek steeds dichterbij te komen, maar hield vlakbij de hut op. Werden we beslopen? Stijf van schrik luisterden we met ingehouden adem naar ieder geluid. Het knorren van een maag was reden om te fluisteren: “was dat buiten?”. Uiteindelijk vielen we toch in slaap, om rond vier uur gewekt te worden door het alarm van onze horloges. Het was tijd om ons klaar te maken voor onze toppoging.
Nadat het ontbijt naar binnen was gewerkt arriveerde Nicolai. Deze Rus uit Kamchatka had ons ’s avonds gevraagd om de toppoging met ons te ondernemen. Met zijn vieren vertrokken we om kwart voor vijf met redelijk weer richting de west top. Tussen de Pastukov-rotsen haalden we het touw op, dat we tijdens de acclimatisatietocht hier achtergelaten hadden. Deze 3,5 kilo waren zwaarder dan verwacht. Degene met het touw had moeite om het tempo bij te benen, het touw verhuisde dan ook regelmatig van rugzak. Op 5.200 meter haalden we twee Russen in. Eén van hen had duidelijk last van de hoogte maar wilde ondanks het protest van zijn komrad door gaan. Ook Nicolai probeerde hem te overtuigen om af te dalen. Toen hij bleef weigeren om af te dalen, gaf Nicolai hem maar een Diamox-pil en vervolgden wij onze weg.
Inmiddels was het weer veranderd waardoor we in de wolken terecht kwamen. In het zadel aangekomen, ongeveer 200 meter onder de top, verslechterde het weer nog verder tot een complete white-out, waardoor het ondoenlijk werd om door te gaan. Alle kleding, drie lagen handschoenen, bivakmuts en gezichtsmasker werden aangetrokken tegen de kou, wind en sneeuw. Snel zetten we de afdaling in en kwamen de hoogtezieke Rus tegen die nog op weg naar boven toe was. Weer probeerden we hem te overreden om af te dalen, hij wilde van afdalen echter niks weten en zette zijn tocht voort. Ter hoogte van de Pastukov-rotsen hadden we het slechte weer achter ons gelaten en konden we pauzeren. Tijdens onze pauze zagen we tot onze opluchting een stipje onder de wolkengrens wat erop duidde dat ook de Rus aan het afdalen was. Na de afdaling van 1.200 meter stond ons de volgende dag nog een afdaling van 1.900 meter naar Azau te wachten, om nieuwe proviand op te halen en aan te sterken.
Na twee rustdagen in het dal te hebben doorgebracht met de zieke teamleden Peter-Arjen en Boris, gingen we weer naar boven voor een tweede toppoging. We besloten deze keer het eerste deel van de route met de kabelbanen af te leggen wegens tijdgebrek. Aan de tweede gondel werd onderhoud gepleegd waardoor we dit traject op mankracht moesten afleggen. Nog geen 50 meter van het liftstation floot de monteur ons terug en bood ons de laatste rit omhoog aan voor 300 roebel. De ophanging van de cabine kreeg nog een paar forse klappen met een hamer en werd daarna volgeladen met nog andere klimmers en trekkers. Ook de monteur zelf stapte in, met mobilofoon. Bij iedere paal die we passeerden hing de monteur uit het raam van de zwaarbeladen gondel, keek naar de ophanging en gaf via de mobilofoon aanwijzingen aan de operator in het liftgebouw. Een hele geruststelling!
’s Avonds bij de hut werd ons al snel het zicht ontnomen door de wolken. Ontnam dit ook ons zicht op de tweede toppoging? De volgende morgen waren de wolken alsnog verdwenen, de lucht was strak blauw en de sneeuw hard bevroren, we konden op weg. De route kenden we inmiddels op ons duimpje. Licht als we waren met onze minimale bepakking, bereikten we al spoedig de Pastukov-rotsen. In het zuiden vormden zich kleine torenwolkjes, die er vanaf deze afstand onschuldig uitzagen. Na een korte onderbreking zetten we de klim voort. Zo voorspoedig als het tot de Pastukov-rotsen ging zo stroef ging het nu. De nagenoeg vlakke traverse onder de oosttop maakte duidelijk dat we niet zo fit waren als gedacht en dat terwijl het steilste stuk naar de top nog moest komen.
In het zadel werd de volgende pauze besteed aan het speuren naar een route tot het hoogste punt van het Europese continent. Om dit punt te bereiken moesten we nog wel tot de bodem gaan. Iedere meter naar boven werd niet meer op spier- maar op wilskracht afgelegd. Dit leidde honderd meter onder de top tot het voornemen van Ramon om terug te keren. Boris en Peter-Arjen, die net zo kapot was als Ramon, besloten om door te gaan. Voor Ramon was dit de zet die hij nodig had om ook door te gaan. Als Peter-Arjen met jaren meer ervaring aangaf door te kunnen gaan, waarom hijzelf niet? Enkele meters verder maakte Peter-Arjen een koprol, was dit van blijdschap dat Ramon doorging of bleef hij ergens achter haken? Hoe het ook zij, hij maakte gelukkig gebruik van die eerder genoemde ervaring en wist met behulp van zijn pickel snel tot stilstand te komen.
Geschrokken maar ongedeerd zetten we de beklimming voort, maar de top leek maar niet dichterbij te komen. Om kwart over twee werd het minder steil en konden we in het zuiden de top zien. Althans dat dachten we, de echte top bleek op enige afstand naar het westen te liggen. Dat viel tegen, maar met het einddoel in zicht kon ons dit niet deren. Boris had nog een beetje energie over en verhoogde zijn tempo. De overige twee teamleden bleven in het ritme van 14 stappen en 14 keer uithijgen. De blijdschap die Boris uitstraalde met zijn gespring op de top gaf Ramon ook de kracht om te versnellen. Niet lang daarna bereikte hij ook de top en samen riepen zij aanmoedigingen naar Peter-Arjen die aan de laatste zeven hoogtemeters van de toppiramide begon. Kans om op adem te komen was er voor hem niet bij. De laatste meter werd hij naar bovengesleurd en moest hij deelnemen aan de rondedans. 5.642 meter! Eindelijk boven!
Ondanks de wolken op de top vonden we dat we ons op het mooiste stukje aarde bevonden. De weersomstandigheden verhinderden een lang verblijf en met de nieuw vrijgekomen energie zetten we snel de afdaling in.
In het zadel was het tijd voor borrelnootjes, helaas smaakten ze niet zoals verwacht. Vocht om ze mee weg te spoelen was er door het bevriezen van de watervoorraad ook al niet meer. De borrelnoten werden snel weggestopt zodat we verder konden gaan met de eindeloze afdaling. De afdaling leek nog langer door de aanhoudende hagelbuien. Toen we om kwart over vijf het basiskamp bereikten moesten we eerst een flinke hoeveelheid sneeuw smelten alvorens we thee en bouillon konden drinken. Zin om een warme maaltijd te bereiden hadden we niet, dus deden we een beroep op de borrelnoten. Die bleken nu wel heerlijk te smaken. Hierna hadden we nog maar één wens: slapen.
“You went to the summit?” vroeg de waardin in Azau de volgende dag verbaasd. Na onze lachende bevestiging greep zij in de kast en toverde een fles zelf gebrouwen vodka te voorschijn. Toen ook nog een fles vieux werd aangerukt moesten we onze meerderen erkennen en bedankten beleefd. Moe als we waren konden we niet voldoen aan de Russische maatstaven
© Ice-X
Het is twaalf uur ’s nachts. Gespannen kijken we elkaar aan. Regen slaat kletterend tegen het tentdoek terwijl bliksemschichten en donderslagen elkaar afwisselen. Boven dit kabaal uit klinkt plots een vreemd onheilspellend geluid, een zware bromtoon die steeds harder wordt. Het moet de wind zijn die door het stalen raamwerk van de elektriciteitsmast blaast. Die mast staat op zo’n honderd meter van de tent, dus dat betekent dat de storm recht op ons afkomt!
Een fractie van een seconde later davert de storm met een oorverdovend gebrul over ons heen. Windkracht tien rukt met alle kracht aan de tent. Sneeuw, regen en hagelstenen slaan als mitrailleurvuur tegen het doek. Zelfs hard schreeuwend kunnen we elkaar niet meer verstaan. Is dit het einde van de expeditie?
Op slag zijn we klaarwakker en kleden ons razendsnel aan, voor het geval we plotseling naar buiten moeten, als de tentharingen losgetrokken worden of erger. Eigenlijk verwachten we dat geen enkele tent dit kan doorstaan. Terwijl die gedachte door ons heen schiet, zien we dat de voortent nog vol los materiaal ligt. We proppen de losse kleding, branders en thermosflessen in de rugzakken, zodat er niet zomaar iets kan wegwaaien. Vol adrenaline wachten we af. Staan volledig op scherp. Als we de tent kwijtraken wordt het een pure zaak van overleven. Minuten lijken uren. Maar dan, bijna even plotseling als de storm opkwam, neemt de wind af en houdt het op met regenen. Meteen nadat we hebben gezien dat er geen schade is opgelopen vallen we als een blok in slaap.
We zitten op 3.400 meter in kamp 1 op de Elbrus, met 5.642 meter de hoogste berg van Europa. Vier dagen geleden zijn we uit zonnig Nederland vertrokken. Een team van drie klimmers: Peter-Arjen Boers, Ramon Sijmons en ikzelf.
Zomer 1999 treffen we elkaar voor het eerst tijdens een cursus “sneeuw en ijs voor gevorderden” in het Ortler gebied in noord Italië. We komen alledrie uit Den Haag en blijken vlak bij elkaar te wonen. Na de cursus houden we contact en gaan wat samen veel sportklimmen, vooral in de klimhal in Haarlem. Tijdens die klimavonden komen expeditie-ideeËn ter sprake naar Aconcagua, Alpamayo en Elbrus. Eind 1999 besluiten we in 2000 een expeditie naar de Elbrus te organiseren.
Ramon vindt op internet de Russische reisorganisatie Pilgrim Tours die ons veel support kan geven bij de logistiek en de visumaanvraag. Dat blijkt een schot in de roos. Met de gevonden info, kaarten van het gebied en diverse boeken ontstaat een compleet plan voor de expeditie. Het samenstellen van een uitgebreide lijst van al het benodigde materiaal is de volgende stap. Veel blijkt niet in ons bezit. Na enkele gesprekken blijkt Active Leisure onze expeditie uit te willen rusten met topmateriaal: een driepersoons tunneltent, extreme mummieslaapzakken, slaapmatjes, 70 liter rugzakken, dagtour rugzakken en veel kleine items. Tijdens diverse expedities de afgelopen vijf jaar heb ik materiaal getest voor Active Leisure: Magnetische Noordpool 1996; IJsland 1997; Aconcagua 1999; Ecuador 2000 en nu dus ook Elbrus 2000.
Donderdagavond 13 juli, de avond voor vertrek, gaat de telefoon. Het is de moeder van Peter. “Peter ligt in het ziekenhuis en wordt op dit moment geopereerd. Hij is vanmorgen in een speld getrapt en die zit nu ergens midden in zijn voet. Het is maar de vraag of hij daarna wel weer meteen kan lopen.”
Rationalistisch maak ik een aantal afwegingen. Ik ga er van uit dat Peter gewoon mee gaat, ook al kan hij niet lopen. Na een aantal dagen is hij wellicht voldoende hersteld om te klimmen. Desnoods blijft hij beneden, maar is er dan wel bij betrokken, als hij dat wil natuurlijk. Als Peter helemaal niet mee kan, kunnen Ramon en ik toch vertrekken. Dan moet er wel wat materiaal gereorganiseerd worden. Ik neem de materiaallijst en maak een overzicht van de items die vervallen of die we moeten overnemen van Peter. Het gewicht per persoon zal dan wel flink toenemen.
Misschien vinden sommigen deze overwegingen absurd of zelfs ongepast. Ik ben daar heel stellig in. Bij de organisatie van een expeditie weet je dat zich ongewenste situaties kunnen voordoen en daar moet je redelijk op zijn voorbereid, je moet er een weloverwogen mening over hebben gevormd. We hebben samen een plan gemaakt en dat willen we het liefs samen uitvoeren. Als een van ons buiten zijn schuld om niet zal kunnen doorgaan met de expeditie, zal dat natuurlijk een enorme teleurstelling zijn voor het hele team, maar als dan ook de anderen niet doorgaan, zal die teleurstelling alleen maar groter worden. Alle organisatie is dan immers voor niets geweest.
Gelukkig is het niet zover gekomen. De volgende ochtend blijkt dat Peter in staat is om mee te gaan. De eerste drie dagen mag hij alleen niet lopen, dus regelen we op Schiphol een mooie rolstoel voor hem. Bij de incheckbalie horen we dat 5 kilo de limiet is voor handbagage. Nieuwe regels van Aeroflot! Dat valt even tegen. Onze plunjebalen wegen exact 20 kilo, maar onze handbagage weegt daarom bijna 15 kilo per persoon! Met veel diplomatie krijgen we echter toestemming om alles mee te nemen, omdat het om een klimexpeditie gaat en we niets van het materiaal kunnen missen en omdat het maar om drie kleine rugzakken gaat.
De vlucht naar Moskou duurt slechts twee uur. Nu moet blijken of de door de Russische organisatie geregelde papieren voldoen. We verwachten toch minimaal een strenge bagagecontrole en indringende vragen naar wat we gaan doen. Niets van dat alles! Na wat stempels in ons visum is het al klaar. Onze bagage wil niemand zien. We vragen een drager alle rugzakken en plunjebalen te vervoeren naar de taxi. Dat doet hij netjes en maakt vervolgens handig gebruik van onze onwetendheid over de dollar-roebel verhouding. We betalen 300 roebel, zo’n 12 dollar, duidelijk veel te veel.
De taxichauffeur spreekt geen Engels. Sterker, de taxichauffeur spreekt helemaal niet. We nemen het dus eigenlijk maar gewoon aan. Omdat hij ons wenkt en een geplastificeerd bordje bij zich heeft waarop een mooi kleurenlogo staat van Pilgrim Tours, gaan we met hem mee. Buiten wacht een grijze luxe Mercedes. We staan behoorlijk versteld. Tijdens de rit naar het hotel kijken veel mensen naar ons. Wat weten ze dat wij niet weten? Als we na een flink eind rijden een wat achterbuurtachtige straat inrijden schiet er even een scenario door ons heen: “hier rijden we natuurlijk die donkere garage binnen, achter ons valt het stalen rolluik dicht, mannen met uzis die schreeuwen en dan…”
Maar ook hier hebben we het mis. We rijden verder en herkennen wat verderop het hotel Ismailovo. Vijf enorme torens, met bijna 2000 kamers! Van dichtbij ziet het er echter iets minder luxe uit. Vergane glorie is hier meer van toepassing. Zonder woorden verdwijnt de taxichauffeur weer.
De mevrouw achter de veel te hoge balie heeft weinig zin ons te helpen. Ze kijkt eerst een tijdje naar beneden, rommelt wat, loopt even weg. Als ze terugkomt ziet ze in dat de situatie om een andere tactiek vraagt. Ze spreekt. In het Russisch. Misschien scheldt ze ons uit, we weten het niet, maar geven paspoorten en reserveringsbewijzen. De computer wordt geraadpleegd. We krijgen twee kaartjes met kamernummers erop, maar er is toch een onduidelijk probleem. We hadden daar namelijk, zo blijkt later, drie kaartjes moeten krijgen, ook een voor Peter die bij de bagage is blijven wachten. Het probleem was dus hoe het kan dat twee personen drie paspoorten inleveren. We leggen het uit, krijgen nog een kaartje, vinden de kamer op de elfde verdieping en gaan daarna op zoek naar eten.
We hadden maar een paar roebels en de drager op het vliegveld heeft daar een behoorlijke aanslag op gedaan. Geld wisselen kan nu niet meer, dat kan alleen ’s ochtends en betalen in het restaurant kan, jawel, alleen met roebels. Na lang wachten krijgen we voor de resterende roebels een klein schoteltje vlees met aardappelen en wat sla. Peter slaagt er met dollars gelukkig in dat aan te vullen met bekende cola. Onze eerste ervaringen met het Rusland van vandaag zijn typerend voor die van de rest van de reis, maar we accepteren het snel en zijn nog steeds verbaasd dat we nu echt in Rusland zijn op weg naar de Elbrus.
Hongerig van de reis en de slechte nachtrust, zijn we erg benieuwd naar het ontbijtbuffet. Dat overtreft al onze verwachtingen. Minstens 20 meter tafel is bedekt met tientallen schalen vol eten! Salades, groenten, brood, pasta, verschillende vleesgerechten, gebakken eieren, noem maar op. We halen de schade van gisterenavond ruimschoots in.
Na het ontbijt zien we Gleb Miasnikov van Pilgrim Tours voor het eerst. Hij geeft ons kaartjes van de Elbrus, vliegtickets en maakt tekeningen van het vliegveld waar we moeten zijn. Alles is perfect geregeld. Ook de taxichauffeur is er weer. Hij brengt ons naar het vliegveld Vnukovo. Weer betalen we niets extra voor onze overdadige bagage. Zelfs onze paspoorten wil niemand zien. Het vliegtuig, een reusachtige Illusion 86, staat nog even op blokken. Er wordt blijkbaar een wiel vervangen. Daarna is er nog een uur vertraging omdat er teveel mensen aan boord zouden zijn. Eenmaal in de lucht verloopt alles goed. In Mineralny Vody halen we onze bagage af in een oude loods.
Ook hier staat een man van Pilgrim Tours ons op te wachten. Hij zal ons naar Azau brengen, aan het eind van de Baksan Valley in de Kaukasus. Dat doet hij met behulp van een kleine Lada. De motor kookt tweemaal over en we staan dan ook heel wat tijd stil. Eenmaal vliegt tijdens de rit plots de achterklep open en dreigt de bagage te ontsnappen.
Het is mooi weer en de vallei is schitterend, doet eigenlijk een beetje Oostenrijks aan. Begin van het dal is erg groen met hoge rotsen, later zien we ook wat stukken sneeuw. Het landschap geeft helemaal niet de indruk dat hier de hoogste bergen van Europa liggen. Peter probeert te communiceren met de taxichauffeur met behulp van een Russisch woordenboek. Als de chauffeur zijn uitspraak niet begrijpt en tijdens het rijden begint mee te lezen in het boekje besluiten we het boekje toch maar weer weg te stoppen. Het door Gleb genoemde hutje blijkt een redelijk hotel te zijn. Er is al een kamer klaar voor ons en die veranderen we snel in een chaos van kleding, eten en ander expeditiemateriaal.
Zondag lopen Ramon en ik met lichte rugzakken naar het kabelbaanstation Mir op 3.500 meter. We doen drie uur over de 1.200 hoogtemeter. Peter gaat met de lift, hij mag morgen pas weer echt lopen. Vanaf Mir zien we de dubbeltop van de Elbrus voor het eerst liggen. Erg spectaculair tegen de felblauwe achtergrond, maar ook erg ver weg. Maandag lopen we met z’n drieën naar Chegett, een dorpje 8km verderop in het dal. Met een stoeltjeslift gaan we naar 3.000 meter. Halverwege moeten we nog eens extra betalen aan een onguur uitziend persoon met een dikke stapel roebelsbiljetten. Ook op de terugweg probeert hij dat, maar na veel praten en wat schreeuwen hoeft het toch niet meer.
Echt goed geacclimatiseerd zijn we nog niet. Toch start de volgende dag onze echte tocht. Daarbij hebben wij het bizarre idee om vanaf het dal alles te willen lopen en alle bagage zelf te dragen. Genoeg kans dus om te acclimatiseren!
6 uur op, 7 uur weg. Ruim 35 kilo bagage. De eerste 50 meter omhoog gaan uiterst traag en zijn loodzwaar! Daarna gaat het iets beter, maar het blijft slopend. Toch doen we slechts twee uur over de 600 meter naar het eerste kabelbaanstation. Peter neemt daar de lift naar station Mir, om zijn voet te ontzien. Ramon en ik lopen verder.
Iets voor het kabelbaanstation zet ik de tent op, terwijl Ramon Peter gaat halen. De tent staat als een huis. Maar goed ook, gezien de angstaanjagende stormnacht die hier plaatsvindt. Pas later horen we dat die storm lager in het dal een enorme aardverschuiving heeft veroorzaakt die aan veel mensen het leven heeft gekost.
We hebben ’s ochtends 2,5 uur nodig voor ontbijt en inpakken. Langzaam lopen we richting de Barrels, een verzameling rood-witte woontonnen op 3.800 meter en tevens het eindstation van de stoeltjeslift. Ramon loopt vrij soepel. Ik heb het zwaar en houd het bij een langzaam maar gestaag tempo. Om één uur bereiken we de Barrels en we lunchen iets hoger bij een ruïne. Daarna moeten we de gletscher op. Er is ontzettend veel smeltwater, het is stampen in de natte zooi. Dan volgt een steile klim naar oude Priut 11, de afgebrande berghut. We kiezen eerst voor een “oudemannenspoor”, dus zigzag, maar gaan uiteindelijk toch recht omhoog. In de nieuwe Dieselhut van een paar Russische werklui sterke hete thee gekregen. 100 meter voorbij de hut zetten we de tent op in de sneeuw. Er is eerst veel graafwerk te verrichten. De gletscher is hier niet bepaald vlak. Tot 7 uur zijn we bezig met sneeuw graven, ijs hakken en een wal maken tegen de wind. Moe en hongerig dat we daarna zijn! De macaroni is echt een feestmaal.
Ook deze nacht kunnen we niet ongestoord slapen. Als ik mijn ogen open doe is alles zwart om me heen en ik voel dat het dak vlak boven me hangt, een heel vreemde gewaarwording. Even is er het idee dat we bedolven zijn door een lawine, maar ik duw harder tegen het dak en het geeft iets mee. Geen lawine dus, gewoon een zware lading sneeuw, waardoor het dak is doorgebogen. Een paar keer stevig duwen tegen het dak en de sneeuw glijdt naar de zijkant. Zonder problemen veert te tent weer op. Het is meteen een stuk lichter binnen en er is ook weer meer zuurstof!
De dag erna is een rustdag en die hebben we hard nodig ook. Alles kost moeite, door de inspanning van de afgelopen dagen, de slechte nachtrust en natuurlijk omdat we nog niet gewend zijn aan de hoogte. We lopen wat rond, eten en drinken vooral veel en praten met een paar andere klimmers die al naar boven zijn geweest.
Donderdag is de eerste echte klimdag. Een acclimatisatietocht naar 5.000 meter. Ondanks dat we erg laat weggaan, rond half tien, gaat het uitstekend. Bij de Pustakov rotsen, waar we stoppen om wat te eten, wordt Peter plots belaagd door een agressieve steen. Die valt opeens met veel kabaal om, maar niemand wordt geraakt. Daarna lopen we door tot het 5.000 meterpunt. Hier vindt een stevige discussie plaats.
Het is schitterend weer, de sneeuwconditie is prima, we voelen ons allemaal goed, ik ben al 1,5 uur aan het sporen en het gaat haast als vanzelf. Kortom, ik wil graag doorgaan en proberen vandaag de top te bereiken. Ik schat dat we het in drie uur kunnen halen. Het is al wel wat laat, maar het weer is uiterst stabiel. Ramon voelt zich wel goed, maar is onzeker of het met hem wel goed zal blijven gaan. Hij is nog nooit hoger geweest en is enigszins bang om plots last te krijgen van de hoogte. Kortom hij wil afdalen. Peter wil zelf best doorgaan, maar vindt dat we moeten afdalen als Ramon niet mee wil. Uiteindelijk hak ik de knoop door. Ramon voelt zich niet zeker genoeg om door te gaan, dat is geen goede basis, dus we keren om, geen verwijten. Het gaat erom dat we er alledrie aan toe zijn. Dat neemt niet weg dat ik toch wel flink baal. Ik voelde gewoon dat ik het kon halen. En wat gaat het weer doen de komende dagen?
Tijdens de afdaling is de stemming slecht. Als we weer terug zijn bij de tent, begint Ramon erover te praten. Ik had hem immers zelf gisteren nog gezegd hoe belangrijk het is dat alles open en eerlijk met elkaar kan worden besproken, ook als het om niet zulke leuke dingen gaat. Het gesprek lucht behoorlijk op. Ik neem hem niets kwalijk, het is verkeerd door te gaan met klimmen als je niet zeker van jezelf bent, maar ik voel naar mezelf wel teleurstelling. Ramon zegt dat hij er eigenlijk een beetje van geschrokken was dat het zo soepel ging en het was immers al zo laat. Als ’s avonds om 8 uur nog steeds een zonnetje de top verlicht, begint er ook bij hem iets te knagen. Maar we hebben als groep een besluit genomen en daarbij was het de bedoeling vandaag alleen een acclimatisatietocht te maken.
Zaterdag, weer een rustdag. Zonder shirt zitten we ’s morgens om half tien op de rotsen te bakken in de zon met 30 graden! Door de warmte smelt de halve gletscher weg en er ontstaan reusachtige rivieren van smeltwater. Aangezien deze steeds meer een bedreiging vormen voor de tent, besluiten we alles te verplaatsen naar een houten hutje dat iets hoger op de rotsen staat. Het is onduidelijk of het in aanbouw is of dat het wordt afgebroken. We nemen drie slaapplaatsen in beslag. ’s Avonds krijgen we bezoek van een Russische jongen, Nicolai. Hij is alleen en hij wil graag mee naar top morgen. We spreken hier bij de hut af om 5 uur.
We beleven een uiterst bizarre nacht. Als we in het donker onze slaapzak liggen zie ik een schaduw op de deur. Ik probeer mezelf wijs te maken dat ik het me verbeeld. Plots begint er iets luidruchtig te druppelen. Water lekt op mijn rugzak, precies op mijn fototas! Het spat ook op mijn slaapzak. Ik verhuis naar een ander bed, waar het niet lekt, maar lig dan wel dichter bij de deur. Dan horen we duidelijk voetstappen dichterbij komen. Zware stappen in het grind. We herinneren ons opeens de hakbijl naast het hutje. Doodstil liggen we, halen geen adem. Niets meer. Als ik me omdraai en daarbij het houten schot tussen mij en Peter beweeg, krijgt hij het gevoel dat zijn slaapzak wordt vastgepakt en roept naar Ramon om zijn hoofdlamp aan te doen, maar Ramon slaapt. Een fijne nacht dus. Wat later moet Peter naar de wc en klopt van buiten hard op de hut, terwijl hij met een verdraaide stem zegt: “Haaalloooo!”. Het breekt de spanning wat, maar echt lekker slapen doe ik niet.
Mijn horloge maakt om 4 uur een einde aan de halfslaap. Het is donker, koud. De lucht is helder. Een uur later lopen we met z’n vieren tegen de gletscher op, die hier het eerste deel niet steiler is dan 30 graden. De stijgijzers maken het zwaarder en trager. Het lijkt veel langzamer te gaan dan eergisteren, hoewel de hoogtemeter dat tegenspreekt. We stijgen 270 meter per uur. Als de zon opkomt zijn er al veel wolken die als reusachtige torens uit de dalen opstijgen. Geen goed voorteken. Bij de traverse aangekomen is de bewolking sterk toegenomen, net als de wind. Om half elf bereiken we het zadel op 5.425 meter. Hier zijn we omringd door een ijskoude melkachtige massa wolken en opwaaiende sneeuw: een white out. De wind snijdt door me heen, probeert me te verlammen, te bevriezen. We eten wat en beseffen dat het er vandaag niet in zit. Het zicht is minder dan 5 meter. We besluiten terug te gaan, slechts 217 meter onder de top. Tijdens de afdaling klaart het weer langzaam op. Vanaf 5.000 meter kunnen we het dal zien. Om de top hangt nog steeds een sneeuwstorm. Later in de namiddag is de top wel zichtbaar. Erg frustrerend!
Terug bij de hut voelt Peter zich niet lekker. Overgeven, hoofdpijn, vermoeidheid. We eten weinig, hebben nauwelijks honger en gaan vroeg slapen. Hoewel we nog tijd hebben voor een tweede toppoging, hangt er nu een gevoel van verslagenheid en teleurstelling, nog meer omdat het eten op is. We zullen eerst helemaal terug moeten naar het dal voor nieuwe voorraad. Het plan is de volgende morgen afdalen, dinsdag beneden blijven om te herstellen, woensdag weer naar boven gaan naar kamp 2 en donderdag een nieuwe toppoging wagen. Desnoods kunnen we vrijdag nog een laatste poging doen. Daarna moeten we definitief afdalen, zaterdag vliegen we terug naar huis.
Maandagochtend. Als we bij de Barrels aankomen doen alle liften het. Een hele opluchting. Lopen met 35 kilo in je rugzak is nog steeds weinig lol. Peter voelt zich een stuk beter, ook nog nadat ik ’s middags de hechtingen uit zijn voet haal. ’s Avond word ik zelf ziek. Overgeven en diarree houden me de hele nacht bezig en ik voel me de volgende dag als een vaatdoek en kilo’s lichter. We lopen naar het verderop gelegen dorpje Terskol waar we een Rus tegenkomen van 74 jaar die zegt volgend jaar de Mount Everest te gaan. Verder probeer ik uit te rusten en wat eten binnen te houden.
Woensdagochtend gaan we weer omhoog naar kamp 2, met alleen de hoogst nodige bagage. We zullen in het hutje slapen, dat hebben we al afgesproken met de eigenaar. De eerste kabelbaan gaat wel, de tweede niet. Als we echter een stukje zijn doorgelopen wordt er hard gefloten. Over vijf minuten kunnen we mee. De man klimt op de cabine en gaat met een zware moker flink tekeer tegen het ophangmechanisme. Na tig slagen heeft hij een tevreden blik van: “dat blijft wel even hangen”. Samen met bijna 30 zwaar beladen mensen gaan we in slakkengang omhoog. De man hangt nu half uit de cabine en praat in een portofoon: “…ja, hij zit nog vast, ga maar, ja…”. We doen of we het niet zien en zijn opgelucht als we heelhuids boven aankomen. De lichte rugzak bevalt me erg goed. Na een eind gelopen te hebben voel ik me weer sterk en ben vol vertrouwen dat we nog op de top zullen staan.
De Russische eigenaars van het bouwvallige hutje komen ons enthousiast de hand schudden! Ze hebben intussen wat verbouwd, wat platen vastgespijkerd, waardoor je meer uit de wind kunt zitten. Een hele verbetering, maar we zien er nog steeds niet het goed lopende klimmersverblijf in waar ze het zelf voor aanzien. Toch heb ik bewondering voor het enthousiasme waarmee ze hier aan het werk zijn. Er zijn helaas meer mensen op het idee gekomen de hut te benutten, het is er een grote drukte. Pas later op de dag krijgen we redelijke slaapplaatsen. Peter en ik hebben een bed, Ramon slaapt op een houten verhoging zonder matras. We slapen alledrie erg onrustig. Morgen is de grote dag, de laatste kans. Vrijdag is er ook nog, maar we weten dat we na de inspanning van de toppoging morgen te moe zullen zijn om vrijdag weer een poging te doen. Allen in geval van slecht weer is vrijdag een redelijk alternatief.
Bijna 6 uur. Ik loop naar buiten. Het is onbewolkt! Duidelijk zie ik de melkweg als een brede witte slinger van sterren boven me. Ik staar omhoog, voel me één met het heelal, tegelijk groot en heel klein. Dan kijk ik naar de top van de Elbrus. IJzig koud, afgezonderd, onverbiddelijk, maar met een enorme aantrekkingskracht. En vandaag gaan we erheen.
Ik maak Peter en Ramon wakker met de melding dat het weer er goed uit ziet. Binnen een uur zijn we weer op weg. Eerst zonder stijgijzers, totdat Peter uitglijdt en hard tegen het ijs smakt, waarbij hij een snee in zijn kin oploopt. De zonsopgang zelf is schitterend, maar zelfs daarna blijft het 2 à 3 graden onder nul. De koude wind maakt daar een gevoelstemperatuur van min 20 van. Dat blijft de hele dag zo. Na een korte eetpauze bij de Pustakov rotsen lopen we recht tegen de wind in. Zolang je klimt, blijf je wel warm, maar even stilstaan en je bent door en door koud.
Tegen twaalf uur bereiken we het zadel. Wolken komen snel opzetten en het waait harder. De route loopt schuin naar rechts omhoog tegen een steile firnwand die gegolfd is door de winderosie. Ik loop iets vooruit om de route te verkennen. Deze kruist halverwege een rotsband, waarvan een deel bedekt is met dun ijs. Ik merk dat het ijs erg bros is en zeg dat tegen de anderen. Vlak daarna zie ik Peter 10 meter naar beneden vallen. Ik schrik me rot. Gelukkig weet hij te remmen met zijn pickel. Een kleine scheur in zijn jas is alle schade. Het bleek dat hij met zijn ene stijgijzer achter de andere was blijven haken.
Inmiddels is het weer verslechterd. De wind jaagt de sneeuw op en af en toe verdwijnt het zicht totaal. Er is nu helemaal geen spoor meer. Ik klim een eind omhoog en weer terug om de route aan te geven. We staan naast elkaar. Even is er twijfel bij Ramon. “We moeten nu beslissen of we wel of niet doorgaan”, roep ik boven het lawaai van de wind uit, “Ik ga in elk geval door!” Peter geeft aan dan ook door te willen gaan en Ramon sluit zich gelukkig aan. Het is nog 80 meter omhoog naar de top. Na de firnwand is het niet meer steil, maar nog wel een heel eind lopen over golvend terrein naar de top. De laatste meters omhoog zijn slopend, het lijkt een klein stukje, maar toch moet ik een paar keer stoppen om uit te hijgen. Ik kijk rond, het zicht is bijna nihil, ik zie een stuk van de steile rotsen van de westwand, de wind rukt aan mijn kleding, de omgeving is onaards, bizar, ik voel me vreemd, eenzaam, mijn ogen zijn vol tranen. Op de top!
Even later komt Ramon erbij en samen moedigen we Peter aan tijdens de laatste meters. We schudden de handen, slaan elkaar op de schouders, omhelzen elkaar, zijn door het dolle heen. We hebben er hard voor moeten vechten en nu voelt het fantastisch om hier te staan. Helaas kunnen we niet lang blijven, het weer wordt steeds slechter. We halen de Active Leisure vlag tevoorschijn, maken foto’s en beginnen dan aan de eindeloze afdaling. Terug in de hut eten we alleen een zak nootjes leeg en gaan doodmoe slapen.
De afdaling de volgende dag is slechts een formaliteit. We wachten een hele tijd bij de Barrels. Door de stroomstoring doen de liften het waarschijnlijk nog niet. We gaan uiteindelijk maar lopen en dalen 1.200 meter in anderhalf uur. Het verbaast ons dat het nauwelijks moeite kost. De laatste lift werkt wel. Een kleine bonus!
’s Avonds zien we Gleb weer en we toosten met Vodka op de geslaagde beklimming. De terugreis verloopt soepel, met uitzondering van de taxirit naar Mineralny Vody. De chauffeur rijdt alsof er beslist een record gebroken moet worden. Vooral Ramon die voorin zit, staat doodsangsten uit als links en rechts de tegenliggers voorbijkomen. Bij Ternaus, waar de aardverschuiving heeft plaatsgevonden rijden we langzaam over een klein bergweggetje. We krijgen het getroffen gebied duidelijk te zien. Het ziet er vreselijk uit. Hier hebben velen aanzienlijk minder geluk gehad dan wij tijdens de storm.
Op het vliegveld van MinVody worden we na wat heen en weer geloop en enkele vragen als Vips behandeld. We worden door een agent naar de business lounge gebracht waar we wat broodjes eten, onze tickets worden afgehandeld door een vriendelijke dame, de bagage wordt weggedragen door een zwaar zwetende man.
In Moskou worden de paspoorten van alle passagiers uitgebreid gecontroleerd, behalve die van ons. Onverklaarbaar. Dezelfde zwijgende taxichauffeur van de heenreis staat al bij de uitgang te wachten. Hij ziet ons eerder dan wij hem. Als we door het centrum rijden vragen we hem even te stoppen bij het Rode Plein. Dat doet hij. We rennen erheen en zien dan het van de TV bekende plein. Omstanders kijken ons aan alsof wij de bezienswaardigheid zijn.
Deze avond laten we ons niet afschepen met kleine schoteltjes eten. In het hotel is een eetcafé en daar eten we voortreffelijke steaks! We hebben geen roebels meer, alleen dollars, maar dat blijkt uiteindelijk toch niet zo’n probleem.
“Onze” chauffeur brengt ons de volgende morgen weer weg naar het vliegveld, voorlopig de laatste keer. Hij lacht en waagt zich zelfs aan een “Good morning!” Het toestel van Aeroflot haalt Schiphol probleemloos, alleen moeten we meer dan een uur wachten voordat de bagage op de band ligt. Is die er dan toch uitgevallen? Het is enorm druk in de aankomsthal, maar dat heeft ook een voordeel: er is nu geen bagagecontrole.
Peter’s familie heeft een welkom voorbereid met een groot spandoek! Nog één keer gaan we met z’n drieën op de foto en dan neem ik afscheid en ga moe naar huis.
Terugdenkend aan de expeditie valt me op hoe snel alle vermoeidheid vervaagd, hoe makkelijk alle pijn en inspanning vergeten is en hoe moeilijk het is die emoties duidelijk weer te geven. Het lijkt een film geweest te zijn, een stap in een andere dimensie, ook omdat het hele gebeuren zo in schril contrast staat met het leven hier. Een haast onverenigbare combinatie, waar ik nog steeds niet de oplossing voor heb gevonden. Ik wil en ga steeds meer klimmen. Inmiddels hebben Peter en ik in een weekend in september een beklimming van de Mont Blanc gedaan, in november wil ik solo een tweede poging doen op de Aconcagua, volgend jaar gaan we met z’n drieën weer een expeditie organiseren en over anderhalf jaar ga ik naar de Cho Oyu, mijn eerste achtduizender. Het blijft voor mij een oneindige onverklaarbare bizarre maar onmisbare zoektocht naar hogere sferen.
© Boris Krielen